Family Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the mother	de moeder
	Mother’s Day	Moederdag
	This is my mother.	Dit is mijn moeder.
	“Do you think that this is the whole world?” the mother said.	“Denk je, dat dit de hele wereld is?” zei de moeder.
	the father	de vader
	Father’s Day	Vaderdag
	grandfather	grootvader
	Where is his father?	Waar is zijn vader?
	Tom was my father.	Tom was mijn vader.
	How is your dad?	Hoe gaat het met je vader?
	the grandfather	de grootvader
	the parents	de ouders
	her parents	haar ouders
	Where are my parents?	Waar zijn mijn ouders?
	the child	het kind
	The child wants something.	Het kind wil iets.
	Is that your mother?	Is dat jouw moeder?
	My mum came back from the shop.	Mijn moeder kwam terug van de winkel.
	Do your parents know where you are?	Weten je ouders waar je bent?
	the family	de familie