"am" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I am	ik ben
	I am here.	Ik ben hier.
	I disagree.	Ik ben het niet eens.
	I’m 25.	Ik ben 25.
	I’m still alive.	Ik ben nog in leven.
	I’m eighteen.	Ik ben achttien jaar.
	I’m home.	Ik ben thuis.
	I’ll be back soon.	Ik ben zo terug.
	I am back home.	Ik ben terug thuis.
	I’ll be back by nine.	Ik ben tegen negen uur terug.
	I'm from the government.	Ik ben van de overheid.
	I’m thirty years old.	Ik ben dertig jaar oud.
	I am 19 years old.	Ik ben negentien jaar oud.
	I have never been there.	Ik ben er nooit geweest.
	Who am I to say that?	Wie ben ik om dat te zeggen?
	I, too, am a teacher.	Ik ben ook leraar.
	but it is where I was born	maar het is waar ik geboren ben
	I have never been to the United States.	Ik ben nooit in de Verenigde Staten geweest.
	Am I fat?	Ben ik dik?
	I am scared.	Ik ben bang.