Adverbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Where are my parents?	Waar zijn mijn ouders?
	Where is the bathroom?	Waar is de badkamer?
	Do you know how I can get there?	Weet je hoe ik daar kan komen?
	when I went to the bathroom	toen ik naar de badkamer ging
	Is there a bathroom in the room?	Is er een badkamer in de kamer?
	What time?	Hoe laat?
	What time is it?	Hoe laat is het?
	Tom will be too late.	Tom zal te laat zijn.
	Tom is late.	Tom is te laat.
	I’ll be back by nine.	Ik ben tegen negen uur terug.
	How old are you? (formal)	Hoe oud bent u?
	How old is he?	Hoe oud is hij?
	How old are you?	Hoe oud ben je?
	She’s not as old as Mary.	Ze is niet zo oud als Mary.
	I knew you’d come.	Ik wist wel dat je zou komen.
	but she didn’t think about that	maar daaraan dacht zij niet
	She didn’t know what she could do here.	Ze wist niet wat ze hier zou kunnen doen.
	What’s your name? (informal)	Wat is je naam?
	What are their names?	Wat is hun naam?
	What’s his name?	Wat is zijn naam?