Adjectives Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	May I have some butter?	Mag ik wat boter?
	That pear is green.	Die peer is groen.
	That would be nice.	Dat zou fijn zijn.
	gold-coloured	goudkleurig
	mouse-coloured	muiskleurig
	green salad	groene salade
	canary yellow	kanariegeel
	a large dash	een forse scheut
	the nice family	de leuke familie
	his beautiful head	zijn fraaie kop
	no idea	geen flauw benul
	source-oriented	brongerichte
	the banana is yellow	de banaan is geel
	hard-boiled	hardgekookte
	Things got worse.	Het werd nog erger.
	to be unemployed	werkloos zijn
	their foolish plans	hun dwaze plannen
	He has big ears.	Hij heeft grote oren.
	That grey building?	Dat grijze gebouw?
	I’m curious.	Ik ben benieuwd.