Adjectives Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	That’s an order.	Dat is een bevel.
	I am sure.	Ik weet het zeker.
	the new order	het nieuwe bevel
	half an hour later	een half uur later
	next week	volgende week
	the next day	de volgende dag
	Maths is fun.	Wiskunde is leuk.
	What time does it close?	Hoe laat gaat het dicht?
	Maths is hard.	Wiskunde is moeilijk.
	I like maths.	Ik vind wiskunde leuk.
	the new time, just what you say	de nieuwe tijd, net wat u zegt
	Yanni turned fourteen.	Yanni is veertien geworden.
	Why do you need matches?	Waarom heb je lucifers nodig?
	I had no idea that Mary was your wife.	Ik wist niet dat Mary jouw vrouw was.
	My daughter has a good teacher.	Mijn dochter heeft een goede leraar.
	Are you sure we have enough money?	Weet je zeker dat we genoeg geld hebben?
	I had no idea that Mary was your daughter.	Ik wist niet dat Mary jouw dochter was.
	The teacher gave us a new assignment for math.	De leraar gaf ons een nieuwe opdracht voor wiskunde.
	on the open sea	in open zee
	a little help	een beetje hulp