"a" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	a disorder	een stoornis
	a clean place	een reine plaats
	Tom is a true hero.	Tom is een ware held.
	I want a banana.	Ik wil een banaan.
	a doormat	een deurmat
	a long tail	een lange staart
	a bar of chocolate	een reep chocolade
	a potato	een aardappel
	Tom bought an expensive coat.	Tom kocht een dure jas.
	a torch	een zaklamp
	an investigation	een onderzoek
	an embassy	een ambassade
	a thorn in the eye	een doorn in het oog
	a witty remark	een kwinkslag
	a pure thought	een reine gedachte
	a cheater	een bedrieger
	Do you have a match?	Heb je een lucifer?
	a chubby woman	een mollige vrouw
	a mistake	een vergissing
	There’s a hole in my coat.	Er zit een gat in mijn jas.