Ik moet hoesten.
Ik heb een onderkin.
Ik heb koorts.
Ik heb een paar puisten op mijn gezicht.
Ik heb hoofdpijn.
Ik heb veel opdrachten vandaag.
Ik heb veel vrienden.
Ik heb vandaag een vergadering.
Ik heb een natuurlijke aanleg voor wiskunde.
Ik heb pijn aan mijn keel.
Ik heb keelpijn.
Ik heb een stiefzuster.
Ik heb buikpijn.
Ik heb een urgente zaak met je te bespreken.
Ik heb nog een andere zuster.
Ik heb blond haar.
Ik heb bruine ogen.
Ik heb bruin haar.
Ik heb mijn familie onteerd.
Ik heb vijftig euro in mijn zak.