Ik heb gisteren een brief van Tom ontvangen.
Men heeft me achtergelaten.
Ik ben verdwaald in het bos.
Ik werd zenuwachtig op het toneel.
Ik werd geschorst.
Ik kweek tomaten.
Blijkbaar niet.
Ik had een sleeptouw in de auto.
Ik heb goede leerkrachten gehad.
Ik droeg een spijkerbroek.
Ik wist niet dat Mary jouw dochter was.
Ik wist niet dat Mary jouw kleindochter was.
Ik wist niet dat Mary jouw vrouw was.
Ik wist niet dat Tom jouw zoon was.
Ik wist niet dat je zo goed kon koken.
Toevallig ben ik een goede chauffeur.
Ik ben toevallig een vrij goede schaker.
Ik ben haar toevallig tegengekomen op straat.
Ik heb een boek.
Ik heb een auto maar ik gebruik hem bijna nooit.