Ik wil mijn klanten niet verliezen.
Ik wil er niet meer over praten.
Ik draag geen das.
ik drink
Ik drink veel wijn.
Ik drink te veel koffie.
Ik rijd op de gewestweg.
Ik eet veel varken.
Ik eet veel kalkoen.
Ik kwam gisteravond in het ziekenhuis terecht.
Ik werk zelfs op zondag.
Ik heb haar opgewonden.
Ik verwachtte slechter.
Ik gespte mijn riem vast.
Ik vrees vergelding.
Ik voel me terneergeslagen.
Telkens wanneer ik recht sta, voel ik mijn hoofd draaien.
Ik ben duizelig.
Ik voel me schuldig hiervoor.
Ik voel me enigszins verplicht.