Understand spoken Dutch

"you (singular)" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Status
Put some clothes on.

Kleed je aan!

you act

je fungeert

she moans at you

zij tegen je kermt

Tom believed you.

Tom geloofde je.

Do you have a light?

Heb je een vuurtje?

Where did you buy that bag?

Waar heb je die tas gekocht?

How do you tackle SEO in Drupal?

Hoe pak je SEO in Drupal aan?

What you say is correct.

Wat je zegt is correct.

When are you going to Vienna?

Wanneer ga je naar Wenen?

You still have to comb your hair.

Je moet je haar nog kammen.

Do you have an objection to Skype?

Heb je bezwaar tegen Skype?

What do you think of my chances?

Hoe schat je mijn kansen in?

Let me accompany you!

Laat me je begeleiden!

You must swear on the Bible.

Je moet zweren op de Bijbel.

“The other ducklings look very sweet,“ said the old duck; “make yourself at home, and if you find an eel head, you can bring it to me.“

“De andere eendjes zien er allerliefst uit,” zei de oude eend; “doe maar, alsof je thuis waart, en als je een palingkop vindt, dan kun je die wel aan mij brengen.”

How do you say ‘Hello’ in English?

Hoe zeg je ‘hallo’ in het Engels?

You cannot touch anything there.

Je mag daar niets aanraken.

Can you speak more slowly?

Kun je langzamer spreken?

The poor duckling was teased by all; even his sisters were angry with him and kept saying, “If only the cat grabbed you, you ugly creature!”

Het arme eendje werd door allen geplaagd; zelfs zijn zusters waren kwaad op hem en zeiden steeds: “Mocht de kat je maar beetpakken, jou lelijk schepsel!”

you can win gifts

je kan geschenken winnen