We hebben het vaak over het weer.
Laten we het niet over geld hebben.
Laten we het niet over school hebben.
Nee, maar we hebben wel een grote zolder.
We wisten niet welke bus we moesten nemen.
We gaan om vier uur naar het zwembad.
We hebben geen behoefte aan nog meer problemen.
We gaan sterven.
We bouwen een muur.
We vielen in slaap.
Hoe beslissen we?
Wij voeren koffie in uit Brazilië.
Wanneer gaan we naar het strand?
We zullen contact met hem opnemen.
nu, daar zullen we wel gauw achter komen
We zouden een oude dame gaan bezoeken.
We moeten een ruimte voor ons feest huren.
Het schijnt dat we een mol in ons midden hebben.
We dachten allemaal dat Tom een hartaanval kreeg.
Laten we boodschappen doen.