toen we het idee hadden
We zijn eindelijk vrij.
We gingen samen winkelen.
Waarom doen we het nu niet?
We zijn blij dat je kon komen.
We hebben niets gevonden om te eten.
We moeten hier nu weg.
Mogen we hier zitten?
Mogen we het menu zien?
Waar kennen we elkaar van?
Mogen we de wijnkaart zien?
We moeten op Tom wachten.
Ik wou dat we konden helpen.
Hoe lang moeten we hier wachten?
We zijn bijna klaar.
We hebben verf nodig.
We verkopen vers vlees.
We waren verliefd.
We hebben vijf katten.
We kunnen veranderen.