In een oud schort droeg zij een hele voorraad lucifersdoosjes, en een daarvan. hield zij in de hand.
Het was snerpend koud, het sneeuwde en begon al donker te worden; het was de laatste avond van het jaar.
Hun poten gingen van zelf, en allen waren zij in het water; zelfs het lelijke, grauwe eendje zwom mee.
“Je bent verschrikkelijk lelijk!” zeiden de wilde eenden; “maar dat kan ons niet schelen, als je maar niet met iemand van onze familie trouwt!”
staken uit
onderlagen
Ik begreep.
Tom en ik lachten.
Ik speelde tennis.
Ze lachte spottend.
Hij balde zijn vuist.
Ik dacht dat je om hem gaf.
Hij lachte uitbundig.
Niemand begreep mij.
Tom opende een blik tonijn.
Ze gespte haar schoenen dicht.
Hij begon een tulband te dragen.
«Dat is een goede vangst!» zeide zij.
wat leefden ze eenvoudig toen
Ik speelde vroeger de trombone.