Verbs (Present tense, 3rd person plural) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	These are Tom’s.	Deze zijn van Tom.
	Are they still here?	Zijn ze er nog?
	they are	zij zijn
	they have	zij hebben
	Those children are also Tom’s.	Deze kinderen zijn ook van Tom.
	They already have one.	Ze hebben er al een.
	we are	wij zijn
	we have	wij hebben
	They are not so good at their job.	Ze zijn niet zo goed in hun werk.
	Where are my parents?	Waar zijn mijn ouders?
	We’re not alone.	We zijn niet alleen.
	We’re on our way home.	We zijn op weg naar huis.
	They are all here.	Ze zijn allemaal hier.
	you are (plural)	jullie zijn
	you have (plural)	jullie hebben
	What do you have there? (you plural)	Wat hebben jullie daar?
	They’re lovely.	Zij zijn prachtig.
	These are beautiful.	Deze zijn prachtig.
	One day, we’ll know.	Op een dag zullen we het weten.
	Now, that we will soon find out!	Nu, dat zullen we wel eens te weten komen!