Ik douch bijna elke dag.
Waar heb je die tas gekocht?
Ik wil vertrekken.
Wanneer ga je naar Wenen?
Ga je dat weggooien?
Ik zie stoom uit de ketel.
Ik weeg 65 kilo.
Ik moet bijblijven.
Kan men reserveren?
Je moet je haar nog kammen.
Ik zie niks bijzonder.
Ik heb mezelf gesneden.
Ik moet het geluid dempen.
Men kan het herbouwen.
Je moet zweren op de Bijbel.
Ik moet telefoneren.
Ik wil dat je een gat graaft.
‘Ik ga nergens heen!’ zei Harry fel.
Ik heb met de kassa gewerkt.
Ik heb gereserveerd.