Ik kan je niet verdragen.
Ik ben op zoek naar een nieuwe job.
Tonijn kan heel snel zwemmen.
Bestel een drankje voor mij.
Dat kan je met het blote oog zien.
Tom kan het niet verdragen.
Hij moet de auto wegslepen.
Ik poets de keuken bijna elke dag.
Ik heb eigenlijk geen pistool.
Ben je al gewend aan Japans eten?
Ik ben louter naar de zee geweest.
Ik hoop dat ik je zie met Kerstmis.
Ik spreek Engels en Italiaans.
Overweeg echtscheiding.
Heb je vandaag de krant al gelezen?
Yanni kan stoppen wanneer hij wil.
Zelfs als het regent, ga ik wandelen.
Ik heb straks tennisles.
Ik weet dat je ons niet vertrouwd.
Ik ben benieuwd wie er gaat winnen.