Een kaars is gemaakt van was.
Ik vond haar foto’s in je la.
Gisteren was het volle maan.
Jongens, we moeten praten.
Ik viel in slaap terwijl ik tv keek.
Ik vind de winkel niet leuk.
Ze is vorig jaar gescheiden.
Hij zocht zijn sleutels.
Het monster was niet dood.
Haar bewering is onjuist.
te onderscheiden
Hij verloor zijn schwung.
Kun je een goede bar aanbevelen?
Ik moet dringend plassen.
Er is een gat in het plafond.
Ben ik zo doorzichtig?
Zijn pak heeft een krijtstreep.
Waar kan ik geld wisselen?
Hoeveel ben jij schuldig?
Tom snurkt behoorlijk hard.