Zit je iets dwars?
te begrijpen
Mag ik een menu zien?
te schrijven
Ik maak meubels.
Je moet wachten.
De zaken gaan goed.
Gaan de zaken goed?
Wat zit haar dwars?
televisie kijken
koffiedik kijken
Ze heeft stijl haar.
Wat is er gebeurd?
Stop met fluisteren.
Ik zal mijn best doen.
Tom werd gebeten.
Tom bestelde pizza.
Yanni wil wat pizza.
De schuur is groot.
Mogen we hier zitten?