Het spijt me.
Dit is mijn man.
te regenen
tijdreizen
te plassen
Het is niet duur.
Is er warm water?
Ik ben gewond.
Ik hou van rijst.
De hond is zwart.
Laat ze niet alleen.
betaalbewijs
ontslag nemen
neemt ontslag
Rij langzaam.
spijt hebben van
Het schaap is wit.
Tom eet veel rijst.
Zij draagt een bril.
Nu kwam de herfst