Yanni was erg dronken.
Ik heb ontslag genomen.
Je bent leerkracht.
Ik kocht een computer.
Water is een bron van leven.
Ze kwam snel overeind.
Ik zag jouw zus eergisteren.
Dat wordt afgeraden.
Ik ben verliefd op jou.
Hiervoor betaal ik niet.
In zijn hand werd lood goud.
Ze voelde zich voor schut.
aan het honkballen
Hij kan honkballen.
Ik had niet moeten bellen.
Yanni weet dat hij klaar is.
Ik ga even naar het toilet.
Begrijpt iedereen het?
dacht de oude koningin
Het water van het meer is schoon.