Skip to main content
Understand spoken Dutch
Search
User account menu
Show — User account menu
Hide — User account menu
Log in
Understand spoken Dutch
Main navigation
Show — Main navigation
Hide — Main navigation
Home
Online Lessons
Dictionary
FAQ
Donate
Blog
Testimonials
Contact
Breadcrumb
Home
Online Lessons
"him" Practice Lesson
"him" Practice Dutch lesson
Primary tabs
Summary
Quiz
Content
Secondary tabs
All
Words
Phrases
Learn
Recording
English
Dutch
Status
for him
voor hem
her and him
haar en hem
I have a car, but I almost never use it.
Ik heb een auto maar ik gebruik hem bijna nooit.
She likes him.
Ze vindt hem leuk.
I don’t think your mother likes him.
Ik denk niet dat je moeder hem leuk vindt.
Tom asked Mary whether she liked him.
Tom vroeg aan Mary of zij hem leuk vond.
Tom doesn’t want Mary to help him.
Tom wil niet dat Mary hem helpt.
The children wanted to play with him
De kinderen wilden met hem spelen
I heard him speak English often.
Ik hoorde hem vaak Engels spreken.
He asked me whether I could do him a favour.
Hij vroeg me of ik hem een plezier kon doen.
He always says “Hello” when I see him.
Telkens als ik hem zie, zegt hij “Goeiedag!”.
She bit him.
Ze heeft hem gebeten.
But that doesn’t bother him one bit.
Maar dat zit hem niet dwars.
You can trust him to keep his word.
Je kan hem vertrouwen dat hij zijn woord zal houden.
I’m expecting him.
Ik verwacht hem.
Tom asked me to take a picture of him.
Tom vroeg me een foto van hem te maken.
Whenever I see this, I remember him.
Telkens als ik dit zie moet ik aan hem denken.
He already would have been happy if the ducks would have accepted him around them
Het zou al blij geweest zijn als de eenden hem maar in haar midden geduld hadden
I’m behind him.
Ik sta achter hem.
Please telephone him.
Bel hem alsjeblieft op.
Pagination
Current page
1
Page
2
Page
3
Page
4
Next page
Next ›
Last page
Last »