English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1457) B (646) C (1064) D (732) E (464) F (599) G (356) H (898) I (1474) J (111) K (71) L (449) M (626) N (334) O (349) P (775) Q (29) R (465) S (1572) T (6278) U (137) V (119) W (923) X (4) Y (314) Z (14)

English	Dutch	Learn
The same question continued to turn in his head.	Diezelfde vraag bleef door zijn hoofd malen.	Learn
the same time	hetzelfde moment	Learn
the samples	de stalen	Learn
the sand	de zand	Learn
the sandwich	de boterham	Learn
the sash	de sjerp	Learn
the satisfaction	de voldoening	Learn
the saucepan	de pan	Learn
the saucer	het schoteltje	Learn
the sausage	de worst	Learn
the saw	de zaag	Learn
the saxophone	de saxofoon	Learn
the saying	het gezegde	Learn
the scaffolding	de stelling	Learn
the scallywag	de rakker	Learn
the scanner	de scanner	Learn
the scar	het litteken	Learn
the scarcity	de schaarste	Learn
the scarcity of mussels	de mosselschaarste	Learn
the scavenger hunt	de speurtocht	Learn
the scenarios	de scenario's	Learn
the scene	het tafereel	Learn
The scene in the park was idyllic.	Het tafereel in het park was idyllisch.	Learn
The scene was truly breathtaking.	Het tafereel was echt adembenemend.	Learn
the scene; image	de scène	Learn
the scenes	de taferelen	Learn
the schampschot	het schampschot	Learn
the school	de school	Learn
the school attendance	de schoolaanwezigheid	Learn
The school has clear guidelines for behavior in the classroom.	De school heeft heldere richtlijnen voor gedrag in de klas.	Learn
The school needs a pick-me-up.	De school heeft een oppepper nodig.	Learn
the scientist	de wetenschapper	Learn
the scissors	de schaar	Learn
the scope	de strekking	Learn
the scope of the project	de reikwijdte van het project	Learn
the score	de score	Learn