Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1457) B (646) C (1064) D (732) E (464) F (599) G (356) H (898) I (1474) J (111) K (71) L (449) M (626) N (334) O (349) P (775) Q (29) R (465) S (1572) T (6278) U (137) V (119) W (923) X (4) Y (314) Z (14)
English Dutch Recording Learn
the nuts

de noten
the oat

de haver
the oath

de eed
the oatmeal

de havermout
the obedience

de gehoorzaamheid
the objection

het bezwaar
the occupied city

de bezette stad
the offence

de overtreding
the offer

de aanbieding
the offer is still valid

de aanbieding is nog steeds geldig
the office

het kantoor
the office allowance

de kantoorvergoeding
the office; the branch

de vestiging
the officer

de ambtenaar
the offices

de burelen
the offices; branches

de vestigingen
the official language

de voertaal
the official starting gun

het officiële startschot
the officials

de ambtenaren
the offspring

het kroost
the offspring

het jong
the oil

de olie
the ointment

de zalf
The old barn serves as shelter for the animals.

De oude schuur dient als beschutting voor de dieren.
The old carriage stood next to the castle.

De oude koets stond naast het kasteel.
The old lady was treated lovingly by her family.

De oude dame werd liefdevol bejegend door haar familie.
The old man sat on the bench, humming with contentment.

De oude man zat op het bankje, neuriënd van tevredenheid.
The old settlement is abandoned.

De oude nederzetting is verlaten.
the old wizard

de oude tovenaar
the old woman

de oude vrouw
The old woman practices divination with crystal balls.

De oude vrouw doet aan waarzeggerij met kristallen bollen.
The older colleague took the intern in tow.

De oudere collega nam de stagiair op sleeptouw.
the omelette

de omelet
the omission

de weglating
the one

degene
the ones

degenen