Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1457) B (646) C (1064) D (732) E (464) F (599) G (356) H (898) I (1474) J (111) K (71) L (449) M (626) N (334) O (349) P (775) Q (29) R (465) S (1572) T (6278) U (137) V (119) W (923) X (4) Y (314) Z (14)
English Dutch Recording Learn
That is strongly discouraged.

Dat wordt sterk afgeraden.
that is the greatest of all

dat is de voornaamste van alle
That is the main challenge.

Dat is de belangrijkste uitdaging.
That is true.

Dat is waar.
That isn’t difficult.

Dat is niet moeilijk.
That man over there is the same man I saw in the park yesterday afternoon.

Die man daar is dezelfde man die ik gisteren namiddag in het park zag.
that means that one does not want to lose it and that it must be recognized by animals and people

dat betekent, dat men haar niet kwijt wil raken en dat zij door dieren en mensen erkend moet worden
that miserable old hag of a grandmother

dat misselijke ouwe loeder van een grootmoeder
That moped isn’t mine.

Die bromfiets is niet van mij.
that old crow

die oude kraai
that one

gene
That pear is green.

Die peer is groen.
that poor, ugly animal

dat arme, lelijke beest
That proposal, from the Greens comes in the wake of the hoopla surrounding the Economy Minister ...

Dat voorstel van Groen komt in de marge van de heisa rond minister van economie.
That resistance is now completely gone.

Die weerstand is nu helemaal weg.
that shitty feeling

dat klotegevoel
That silly joke made me laugh.

Die dwaze grap maakte me aan het lachen.
that smug grin

die zelfvoldane grijns
That sounds good.

Dat klinkt goed.
That sounds lovely.

Dat klinkt prachtig.
That stuff’s bad for you.

Dat spul is slecht voor je.
That type of book is basically worthless.

Dat soort boeken is vrijwel waardeloos.
that very rich jellyfish

die heel rijke kwal
that village from back then, it’s gone

dat dorp van toen, het is voorbij
that was a clue

dat was een aanwijzing
That was a difficult problem to foresee.

Dat was een moeilijk te voorzien probleem.
That was a difficult test.

Dat was een moeilijke test.
That was a feeble attempt at humor.

Dat was een flauwe poging tot humor.
That was a fright for the poor duckling.

Dat was een schrik voor het arme eendje.
That was a lie.

Dat was gelogen.
That was already there.

Dat was al daar.
That was my department.

Dat was mijn afdeling.
That was my job.

Dat was mijn werk.
That was not my intention.

Dat was niet mijn bedoeling.
That was the high point of my day.

Dat was het hoogtepunt van mijn dag.
That wasn’t a hard call to make.

Dat was geen moeilijke beslissing om te maken.