Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1457) B (646) C (1064) D (732) E (464) F (599) G (356) H (898) I (1474) J (111) K (71) L (449) M (626) N (334) O (349) P (775) Q (29) R (465) S (1572) T (6278) U (137) V (119) W (923) X (4) Y (314) Z (14)
English Dutch Recording Learn
the animal

het dier
the animals

de dieren
the announcement

de melding
the announcements

de mededelingen
The annoyance was noticeable in his tone.

De ergernis was te merken aan zijn toon.
the annual report

het jaarrapport
the answer

het antwoord
The answer to the question is still missing.

Het antwoord op de vraag is nog steeds uitgebleven.
The answers were the same.

De antwoorden waren eender.
the antibiotics

de antibiotica
the anxiety

de ongerustheid
the apologies

de excuses
the apostle

de apostel
the apostrophe

de apostrof
The apostrophe is a comma-shaped punctuation mark at the top of the line.

De apostrof is een leesteken in de vorm van een kommaatje bovenaan de regel.
the appartment

het appartement
the appearance

het optreden
the appendix

de appendix
the apple

de appel
the apple juice

het appelsap
the apple pie

de appeltaart
the apples

de appels
the apples

de appelen
the applicant

de aanvrager
the application

de toepassing
the applications

de toepassingen
The applications need to be updated.

De toepassingen moeten worden bijgewerkt.
the appointment

de afspraak
The appointment of the director will take place soon.

De aanstelling van de directeur zal binnenkort plaatsvinden.
the approach

de aanpak
The approach of autumn brings cooler temperatures.

De aantocht van de herfst brengt koelere temperaturen met zich mee.
the approach of winter.

de aantocht van de winter
the appropriate channels

de geijkte kanalen
the apps; applications

de applicaties
the apricot

de abrikoos
the apron

de schort