English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1457) B (646) C (1064) D (732) E (464) F (599) G (356) H (898) I (1474) J (111) K (71) L (449) M (626) N (334) O (349) P (775) Q (29) R (465) S (1572) T (6278) U (137) V (119) W (923) X (4) Y (314) Z (14)

English	Dutch	Learn
the electronic system	het elektronisch systeem	Learn
The elegant lady ordered a glass of red wine.	De deftige dame bestelde een glas rode wijn.	Learn
the elephant	de olifant	Learn
the elevation	de verhoging	Learn
The elevator isn’t working.	De lift is kapot.	Learn
the embassy	de ambassade	Learn
the emergency	het noodgeval	Learn
the emergency brake	de noodrem	Learn
the emergency number	het noodnummer	Learn
the emissions	de uitstoot	Learn
the emperor	de keizer	Learn
the emphasis	de klemtoon	Learn
the employee	de werknemer	Learn
the employees	de werknemers	Learn
The employees are paid biweekly.	De medewerkers worden elke twee weken betaald.	Learn
The employee’s absence was noticed.	Het verzuim van de werknemer werd opgemerkt.	Learn
the employment contracts	de arbeidsovereenkomsten	Learn
the encirclement	de omsingeling	Learn
the end	het einde	Learn
the end	het eind	Learn
the end of the day	het eind van de dag	Learn
the end of your career	het einde van je loopbaan	Learn
the enemies	de vijanden	Learn
the enforcement	de handhaving	Learn
the enforcement of decisions	het afdwingen van beslissingen	Learn
the engine	de motor	Learn
the engineer	de ingenieur	Learn
the engines	de motoren	Learn
the enthusiasm	de geestdrift	Learn
the entire delivery chain	de volledige delivery-keten	Learn
the entire eastern front line	de hele oostelijke frontlinie	Learn
the entire life cycle	de volledige levenscyclus	Learn
the entire project	het ganse project	Learn
the entrance	de ingang	Learn
the entrances	de ingangen	Learn
the entrepreneur	de ondernemer	Learn