English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1457) B (646) C (1064) D (732) E (464) F (599) G (356) H (898) I (1474) J (111) K (71) L (449) M (626) N (334) O (349) P (775) Q (29) R (465) S (1572) T (6278) U (137) V (119) W (923) X (4) Y (314) Z (14)

English	Dutch	Learn
the ear	het oor	Learn
the earnings	de verdiensten	Learn
the ears	de oren	Learn
the earth	de aarde	Learn
The earth can satisfy our needs but not our greed.	De aarde kan voorzien in onze behoeften, maar niet in onze hebzucht.	Learn
The earth is smaller than the sun.	De aarde is kleiner dan de zon.	Learn
The Earth is the third planet in the solar system from the Sun.	De Aarde is vanaf de Zon gerekend de derde planeet van het zonnestelsel.	Learn
The Earth rotates.	De aarde draait.	Learn
the ease	het gemak	Learn
the east	het oosten	Learn
the Easter Bunny	de paashaas	Learn
the Easter egg	het paasei	Learn
the Easter holiday	de paasvakantie	Learn
the economy	de economie	Learn
the edge	de rand	Learn
the education	de opvoeding	Learn
the education	het onderwijs	Learn
the eel	de paling	Learn
the effect	het effect	Learn
The effect of this weapon is devastating.	De werking van dit wapen is verwoestend.	Learn
the effervescent tablet	de bruistablet	Learn
the effort	de inspanning	Learn
the efforts	de inspanningen	Learn
the egg	het ei	Learn
The egg is a symbol of fertility.	Het ei is een symbool van vruchtbaarheid.	Learn
the eggcup	de eierdop	Learn
the eggs	de eieren	Learn
the elbow	de elleboog	Learn
the elder tree	de vlierboom	Learn
the elder trees	de vlierbomen	Learn
the elderly old man	de oude bejaarde man	Learn
the election	de verkiezing	Learn
the elections	de verkiezingen	Learn
the electrocution	de elektrocutie	Learn
the electronic delivery platform	het elektronisch afleverplatform	Learn
the electronic prescription	het elektronisch voorschrift	Learn