Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1457) B (646) C (1064) D (732) E (464) F (599) G (356) H (898) I (1474) J (111) K (71) L (449) M (626) N (334) O (349) P (775) Q (29) R (465) S (1572) T (6278) U (137) V (119) W (923) X (4) Y (314) Z (14)
English Dutch Recording Learn
a branch that was as thick as a python

een tak die zo dik was als een python

a brew

een brouwsel

a bright red comb

een knalrode kam

a bright winter sun was shining

er scheen een helder, winters zonnetje

a brightly lit, high vaulted room

een felverlichte, hoge, gewelfde ruimte

a brilliant theory

een briljante theorie

a broken collarbone

een gebroken sleutelbeen

a broken mast

een gebroken mast

a broom cupboard

een bezemkast

a brown egg

een bruin ei

a bucket of water

een emmer water

a bullet to the heart

een kogel in de hartstreek

a bump

een buil

a bumpy career

een hobbelige carrière

a bunch of grapes

een tros druiven

a bus

een bus

a bus stop

een bushalte

a bush on the edge of the clearing was shaking

een struik aan de rand van de open plek trilde

a butcher’s shop J. van der Ven

een slagerij J. van der Ven

a calibrated scanner

een geijkte scanner

a calling

een roeping

a can of brown gloss paint

een blik bruine glansverf

A candle is made of wax.

Een kaars is gemaakt van was.

a cap

een petje

a career

een loopbaan

a cart that rattles on the cobblestones

een kar die ratelt op de keien

a cartoon

een cartoon

A cat always lands on its feet.

Een kat komt altijd op z'n pootjes terecht.

a catch-up moment

een inhaalmoment

a Center for Adult Education

een Centrum voor Volwassenenonderwijs

a certain

zekere

a chainsaw

een kettingzaag

a challenging position

een uitdagende positie

a change

een wijziging

a charging station

een laadpaal

a chicken

een kip