Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - K

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (675) B (1039) C (170) D (3701) E (1153) F (186) G (844) H (2047) I (1131) J (256) K (711) L (427) M (662) N (378) O (752) P (490) Q (2) R (354) S (1031) T (1023) U (180) V (1190) W (978) X (3) Y (88) Z (839)
Dutch Recording English Learn

kalfsvlees

veal

kalkoen

turkey

kalkoenen

turkeys

kalkoenenei

turkey egg

kalkoens

turkey (adjective)

kalkoense

turkey (adjective, long form)

kalm

calm

kalmeren

to calm down

kam

comb

kamer

room

kamer met een gedeelde badkamer

room with a shared bathroom

kameraad

companion

kamerorkest

chamber orchestra

kamers

rooms

kamertje

small room

kammen

to comb

kampen

to fight; to wrestle

kamperen

to camp

kampioen

champion

kampt

struggles (3rd person singular)

kan

can (singular)

kan

jug

Kan iemand even helpen?

Can somebody help?

Kan ik een stoel boeken?

Can I book a seat?

Kan ik een tafel boeken?

Can I book a table?

Kan ik gewoon nu een boete betalen?

Can I just pay a fine now?

Kan ik in mijn kamer ontbijten?

Can I have breakfast in my room?

Kan ik met Amerikaanse dollars betalen?

Do you accept American dollars?

Kan ik met Britse ponden betalen?

Do you accept British pounds?

Kan ik met een kredietkaart betalen?

Can I pay by credit card?

Kan ik mijn telefoon hier ergens opladen?

Can I charge my phone anywhere around here?

Kan ik verzekering krijgen?

Can I get insurance?

Kan je de afspraak naar morgen verschuiven?

Can you move the appointment to tomorrow?

Kan je fluiten?

Can you whistle?

Kan je gerst van tarwe onderscheiden?

Can you tell barley from wheat?

Kan je iets aanbevelen?

Can you recommend anything?