Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (675) B (1039) C (170) D (3701) E (1153) F (186) G (844) H (2047) I (1131) J (256) K (711) L (427) M (662) N (378) O (752) P (490) Q (2) R (354) S (1031) T (1023) U (180) V (1190) W (978) X (3) Y (88) Z (839)

Dutch	English	Learn
de naam van	the name of	Learn
De naam van mijn oudste dochter is Mary.	My oldest daughter’s name is Mary.	Learn
De naam van mijn oudste zoon is Tom.	My oldest son’s name is Tom.	Learn
de naam, voornaam en de geboortedatum	the surname, first name and date of birth	Learn
de naamregel	the byline	Learn
de nabijheid	the closeness	Learn
de nacht	the night	Learn
de nachtclub	the nightclub	Learn
de nachten	the nights	Learn
de nachtpon	the nightgown	Learn
de nagels	the nails	Learn
de naleving van de planning	compliance with the plan	Learn
de namiddag	the late afternoon	Learn
de nationalisten	the nationalists	Learn
de nationaliteit	the nationality	Learn
de natuur	the nature	Learn
de navel	the belly button	Learn
de nederlaag	the defeat	Learn
de nederzetting	the settlement	Learn
De nederzetting ligt aan de rivier.	The settlement is by the river.	Learn
de neef	the cousin	Learn
de neerslag	the rainfall; the precipitation	Learn
de nek	the neck	Learn
de nest	the nest	Learn
De netbeheerder onderhoudt het netwerk.	The network operator maintains the network.	Learn
De netbeheerder vernieuwt het netwerk regelmatig.	The network operator regularly upgrades the network.	Learn
de neus	the nose	Learn
de neushoorn	the rhinoceros	Learn
de nicht	the cousin	Learn
de nier	the kidney	Learn
de nieuwe detentiehuizen	the new detention houses	Learn
De nieuwe eigenaar heeft ambitieuze plannen voor de uitbating van het theater.	The new owner has ambitious plans for the operation of the theater.	Learn
de nieuwe gevangenis	the new prison	Learn
de nieuwe gevel	the new facade	Learn
De nieuwe manager is aangetreden.	The new manager has stepped in.	Learn
de nieuwe premier van het Verenigd Koninkrijk	the new Prime Minister of the United Kingdom	Learn