Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (675) B (1039) C (170) D (3701) E (1153) F (186) G (844) H (2047) I (1131) J (256) K (711) L (427) M (662) N (378) O (752) P (490) Q (2) R (354) S (1031) T (1023) U (180) V (1190) W (978) X (3) Y (88) Z (839)

Dutch	English	Learn
de cognac	the cognac	Learn
de collega’s	the colleagues	Learn
de collegezaal	the lecture hall	Learn
De commandant van de eenheid heeft het bevel gegeven om de wapens neer te leggen.	The commander of the unit has given the order to lay down the weapons.	Learn
de commerciële uitbating begon in 1971	the commercial operation started in 1971	Learn
De commerciële uitbating begon in 1971.	Commercial operation started in 1971.	Learn
de commissies	the committees	Learn
de communicatie	the communication	Learn
de communies	the communions	Learn
de computer	the computer	Learn
de concentraties	the concentrations	Learn
de concurrentie	the competition	Learn
de confrontatie	the confrontation	Learn
de correcte vorm	the correct form	Learn
de correctionele rechtbank	the criminal court	Learn
de correctionele rechtbanken van eerste aanleg	the criminal courts of first instance	Learn
de corruptie	the corruption	Learn
de courgette	the courgette (British); the zucchini (American)	Learn
de criminelen	the criminals	Learn
de crisis	the crisis	Learn
de cultuur	the culture	Learn
de cursus	the course	Learn
De cursus Frans beviel me.	I liked the French course.	Learn
de cycli	the cycles	Learn
de cycloon	the cyclone	Learn
de cyclus	the cycle	Learn
de dader	the perpetrator	Learn
de dag	the day	Learn
De dag start grauw en grijs, maar in de namiddag zijn er brede opklaringen.	The day starts dull and gray, but in the afternoon there are broad sunny spells.	Learn
de dagelijkse realiteit	the daily reality	Learn
de dagen	the days	Learn
de dagen van de week	the days of the week	Learn
de dageraad	the dawn	Learn
de dagvaarding	the summons	Learn
de daklozen	the homeless people	Learn
de dame	the lady	Learn