Praat niet zo snel.
Maak je geen zorgen, ik zal dat voor je vertalen.
Wil je geen sinaasappelsap?
Geniet van je zomer.
Geef me mijn ring terug.
Jongens, we moeten praten.
Hij kan snel rennen.
Hij was zwaar gewond.
Hij kan snel lopen.
Hij komt altijd geld te kort.
Hij is goed gebouwd.
Hoe werken deze dingen?
Hoe beslissen we?
Hoe houd je de kosten laag?
Hoe ken je Tom?
Hoe vaak ga je zwemmen?
Ik weet het antwoord al.
Nog een keer alstublieft.
Ik kan dit alleen.
Ik zie het ook niet.