Dat zou fijn zijn.
Dat is jouw verantwoordelijkheid.
Het balkon is klein.
De mis is afgelopen.
De politie is op zoek naar Tom.
De winkels zijn gesloten.
De zon is op.
Er is een probleem.
Er is niet genoeg water.
Ze waren al getrouwd.
Ze hebben Tom gedeporteerd.
Ze waren van mij.
Ze zullen niet ver komen.
Ze hebben al gegeten.
Deze winkel verkoopt groenten.
Tom en Mary hebben allebei blauwe ogen.
Tom en Mary hebben een oude boerderij gekocht.
Tom kon zijn ogen niet geloven.
Tom heeft niets gegeten.
Tom liet me niet winnen.