Understand spoken Dutch

Recent Additions

Recording English Dutch Time ago created Learn
What kind of food do you not like? Welk soort eten vind je niet lekker? 7 months ago
Tom isn’t there. Tom is er niet. 7 months ago
There is no school today. Er is vandaag geen school. 7 months ago
I am going to study. Ik ga studeren. 7 months ago
His house is not here. Zijn huis is hier niet. 7 months ago
Our house is here. Ons huis is hier. 7 months ago
What colour house do you like? Welke kleur huis vind je mooi? 7 months ago
Are you home? Ben je thuis? 7 months ago
I’m home. Ik ben thuis. 7 months ago
We are leaving soon. Wij vertrekken binnenkort. 7 months ago
The mayor insists on action. De burgemeester dringt aan op actie. 7 months ago
The teacher insists on silence in class. De leraar dringt aan op stilte in de klas. 7 months ago
He insists on a quick solution. Hij dringt aan op een snelle oplossing. 7 months ago
to insist on aandringen op 7 months ago
The collision on the bridge blocked traffic. De aanvaring op de brug blokkeerde het verkeer. 7 months ago
There were no injuries in the collision. Er waren geen gewonden bij de aanvaring. 7 months ago
The ships had a collision at sea. De schepen hadden een aanvaring op zee. 7 months ago
a notice een mededeling 7 months ago
to lure (long form) te lokken 7 months ago
to lure lokken 7 months ago
smugglers smokkelaars 7 months ago
Good safety measures prevent accidents. Goede veiligheidsvoorzieningen voorkomen ongelukken. 7 months ago
The safety measures are important. De veiligheidsvoorzieningen zijn belangrijk. 7 months ago
Many buildings have modern safety measures. Veel gebouwen hebben moderne veiligheidsvoorzieningen. 7 months ago
safety features veiligheidsvoorzieningen 7 months ago
What did you come here to do? Wat kwam je hier doen? 7 months ago
Do you want to stay here? Wil je hier blijven? 7 months ago
She’s not there. Ze is er niet. 7 months ago
I can’t stay here. Ik kan hier niet blijven. 7 months ago
Is he here? Is hij hier? 7 months ago
We will be there. Wij zullen er zijn. 7 months ago
We are here. Wij zijn hier. 7 months ago
I am here. Ik ben hier. 7 months ago
I don’t want a car. Ik wil geen auto. 7 months ago
I want to work. Ik wil werken. 7 months ago
She didn’t come to work today. Ze is vandaag niet komen werken. 7 months ago
I’m going to the office. Ik ga naar kantoor. 7 months ago
What is your job? Wat is jouw baan? 7 months ago
I’m not working today. Ik werk vandaag niet. 7 months ago
Are you working today? Werk je vandaag? 7 months ago