"you (singular)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	What do you have in mind?	Wat heb je in gedachten?
	By the way, where were you yesterday?	Trouwens, waar was je gisteren?
	Tom will explain it to you.	Tom zal het je uitleggen.
	Thank you, goodbye!	Dank je wel, tot ziens!
	Are you trying to sell those?	Probeer je deze te verkopen?
	There’s no need to pretend anymore.	Je hoeft niet meer alsof te doen.
	You should have gotten up earlier.	Je had eerder moeten opstaan.
	Enjoy life while you can.	Geniet van het leven zolang je kan.
	Well, will you ever shut up?	Welnu, wil je dan wel eens zwijgen?
	Can you tell barley from wheat?	Kan je gerst van tarwe onderscheiden?
	You need to eat well to stay healthy.	Je moet goed eten om gezond te blijven.
	What kind of things do you do in your free time?	Wat soort dingen doe je in je vrije tijd?
	Lock the door before you leave.	Doe de deur op slot vooraleer je vertrekt.
	Please let us know what you think.	Laat ons alstublieft weten wat je denkt.
	You don’t have to worry about a thing like that.	Je hoeft je niet over zoiets zorgen te maken.
	Put the book back where you found it.	Leg het boek terug waar je het gevonden hebt.
	Have you made provisions?	Heb je voorzieningen getroffen?
	You are all together, right?	Je bent toch allemaal wel bij elkaar?
	How often do you drink herbal tea?	Hoe vaak drink je kruidenthee?
	You have a nice room on the first floor.	Je hebt een mooie kamer op de eerste verdieping.