Understand spoken Dutch

"with (accompanying)" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Status
The priest makes a cross with his hand. De priester maakt met zijn hand een kruis.
We leave as soon as we are done eating. We vertrekken zodra we klaar zijn met eten.
The man wants the hamburger with cheese, apples and bananas. De man wil de hamburger met kaas, appels en bananen.
To what extent do you agree with the following statements? In welke mate ga je akkoord met volgende beweringen?
“They are lovely children the mother has,” said the old duck with the rag around her leg. “Het zijn lieve kinderen die de moeder heeft,” zei de oude eend met het lapje om de poot
Don’t talk to her right now. Praat nu niet met haar.
closely with nauw samen met
to make fun of something de draak steken met iets
He spoke with calm and grace. Hij sprak met rust en genade.
Yanni talked to everybody. Yanni praatte met iedereen.
I want to dance with my family. Ik wil dansen met mijn familie.
Tom showed up empty-handed. Tom kwam met lege handen opdagen.
I can’t sleep with all this noise. Ik kan niet slapen met dit rumoer.
with a whole lot of glass, so you can see met flink veel glas, dan kun je zien
Leave her alone and stop complaining. Laat haar met rust en stop met vitten.
a long coat with pinstripe een lange mantel met krijtstreep
Tom talked to the press. Tom heeft met de pers gesproken.
I want a dish with beef. Ik wil een gerecht met rundsvlees.
Try to be patient with others. Tracht geduld op te brengen met anderen.
The dragging of heavy boxes made him tired. Het gezeul met zware dozen maakte hem moe.