Understand spoken Dutch

Verbs (simple past) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
Tom broke off a twig from the branch.

Tom brak een twijg af van de tak.

He cut off a branch from the tree.

Hij knipte een tak van de boom.

He laughed joylessly.

Hij lachte vreugdeloos.

A resounding silence fell.

Er viel een galmende stilte.

The police caught the thief by the collar.

De politie vatte de dief bij de kraag.

order printed brochures

bestel gedrukte brochures

My dad used to drive a Beetle.

Vroeger reed mijn vader een Kever.

Where did Yanni learn to make baskets?

Waar leerde Yanni manden maken?

They walked over the heath.

Zij wandelden over de heide.

stabbed with a knife

neergestoken met een mes

The meeting hasn’t begun yet.

De meeting is nog niet begonnen.

I wasn’t trying to be a hero.

Ik wou niet de held uithangen.

She danced exuberantly to the music.

Ze danste uitbundig op de muziek.

He kept silent during the meeting.

Hij zweeg tijdens de vergadering.

We laughed a lot afterwards.

We hebben nadien veel gelachen.

suddenly flames flared up

plotseling vlammen oplaaiden

And the tomcat, whom she called her son, could arch his back and purr; he even gave sparks, but then one had to stroke his hair the wrong direction.

En de kater, die zij haar zoontje noemde, kon een hoge rug zetten en spinnen; hij gaf zelfs vonken van zich, maar dan moest men zijn haar de verkeerde kant opstrijken.

How much were the expenses?

Hoeveel bedroegen de onkosten?

The captain shared the plunder fairly.

De kapitein deelde de buit eerlijk.

She demanded a specific mention.

Ze eiste een specifieke vermelding.