Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Get up early.	Sta vroeg op.
	Do you like fish?	Hou je van vis?
	to catch (long form)	te pakken
	to sing (long form)	te zingen
	to complain (long form)	te vitten
	to stab (long form)	te steken
	Do you have beans?	Heb je bonen?
	to return	terugkeren
	Keep your decency and bow to the old duck you see there: that is the most important of all; she is of Spanish descent, which is why she is so fat.	Houdt je fatsoen en maak een buiging voor de oude eend, die je daar ziet: dat is de voornaamste van alle; zij is van Spaanse afkomst, daarom is zij zo dik.
	The tide is out.	Het tij is laag.
	He snores.	Hij snurkt.
	following distance	volgafstand
	to pole dance	paaldansen
	a few times	enkele keren
	serving hatch	doorgeefluik
	May I have some salt?	Mag ik wat zout?
	My uncle is rich.	Mijn oom is rijk.
	Hand it over.	Breng het mij.
	to vibrate (long form)	te trillen
	to guarantee	borg staan voor