Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Could I see a menu?	Mag ik een menu zien?
	Is this seat free?	Is deze stoel vrij?
	to write (long form)	te schrijven
	I make furniture.	Ik maak meubels.
	It takes two hours.	Het duurt twee uur.
	It takes five hours.	Het duurt vijf uur.
	raining	aan het regenen
	You have to wait.	Je moet wachten.
	Are things going well?	Gaan de zaken goed?
	Things are going well.	De zaken gaan goed.
	to watch television	televisie kijken
	to read the tea leaves	koffiedik kijken
	She has straight hair.	Ze heeft stijl haar.
	What’s the soup of the day?	Wat is de soep van de dag?
	I will do my best.	Ik zal mijn best doen.
	It is going to rain.	Het gaat regenen.
	Tom got bit.	Tom werd gebeten.
	Tom ordered pizza.	Tom bestelde pizza.
	Yanni wants some pizza.	Yanni wil wat pizza.
	The barn is big.	De schuur is groot.