Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I still don’t know how that happened.	Ik weet nog steeds niet hoe dat is gebeurd.
	He asked me whether I could do him a favour.	Hij vroeg me of ik hem een plezier kon doen.
	There are trees on either side of the river.	Er staan bomen aan beide kanten van de rivier.
	They plan to come around four o’clock.	Ze zijn van plan omstreeks vier uur te komen.
	Tom went to church with his parents every Sunday.	Tom ging iedere zondag met zijn ouders naar de kerk.
	It was a princess who stood outside in front of the gate.	Het was een prinses, die buiten voor de poort stond.
	We must tell everybody what happened.	We moeten iedereen vertellen wat er is gebeurd.
	He always says “Hello” when I see him.	Telkens als ik hem zie, zegt hij “Goeiedag!”.
	We have lunch at around three o’clock in the afternoon.	Omstreeks drie uur in de middag gaan we lunchen.
	You can trust him to keep his word.	Je kan hem vertrouwen dat hij zijn woord zal houden.
	Why’s everyone whispering?	Waarom is iedereen aan het fluisteren?
	When is closing time?	Hoe laat is de sluitingstijd?
	The next day it was beautiful, wonderful weather; the sun shone on all the green leaves.	De volgende dag was het mooi, heerlijk weer; de zon scheen op alle groene bladeren.
	to fail (long form)	te falen
	consists of	bestaat uit
	to call (long form)	te bellen
	something is right	iets klopt
	Can I have a bag?	Mag ik een zak?
	Meat is expensive.	Vlees is duur.
	That’s too expensive.	Dat is te duur.