Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I think that’s very important.	Ik denk dat dat heel belangrijk is.
	I’ve never done anything important.	Ik heb nooit iets belangrijk gedaan.
	to eat (long form)	te eten
	to want (long form)	te willen
	I have red hair.	Ik heb rood haar.
	You must eat well.	Je moet goed eten.
	I hope he comes.	Ik hoop dat hij komt.
	You shouldn’t eat to excess.	Je mag niet te veel eten.
	Tom started to eat.	Tom begon te eten.
	I shouldn’t have eaten that.	Ik had dat niet moeten eten.
	I arrived last.	Ik kwam als laatste aan.
	Yanni didn’t have a phone.	Yanni had geen telefoon.
	Tom has nothing to eat.	Tom heeft niets te eten.
	I would like to see that.	Ik zou dat wel eens willen zien.
	Is there a telephone in the room?	Is er een telefoon in de kamer?
	I would like to see her every day.	Ik zou haar elke dag willen zien.
	I can recommend this book to you.	Ik kan je dit boek aanbevelen.
	Just because you can, doesn’t mean that you should.	Het is niet omdat je het kunt, dat het ook moet.
	That’s the last thing we need.	Dat is het laatste dat we nodig hebben.
	It was the last evening of the year.	Het was de laatste avond van het jaar.