Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to go to the park	naar het park gaan
	What is that building?	Wat is dat gebouw?
	He is somewhere about.	Hij is hier ergens.
	I can’t help.	Ik kan niet helpen.
	She must be somewhere.	Ze moet ergens zijn.
	Tom has to go somewhere.	Tom moet ergens heen.
	Tom lives around here somewhere.	Tom woont hier ergens.
	Is this a bad time?	Komt het nu slecht uit?
	How tall is this building?	Hoe hoog is dit gebouw?
	Can somebody help?	Kan iemand even helpen?
	Tom made tea for Mary.	Tom maakte thee voor Mary.
	That building is beautiful.	Dat gebouw is prachtig.
	Tom was able to help us today.	Tom kon ons helpen vandaag.
	Your team is better than ours.	Jouw team is beter dan het onze.
	I don’t know if Tom eats meat or not.	Ik weet niet of Tom vlees eet of niet.
	It was a big and ugly beast!	Het was een groot en lelijk beest!
	Put yourself in my position.	Ga eens in mijn schoenen staan.
	How do I find out what I can really do?	Hoe kom ik erachter wat ik echt kan doen?
	How many people didn’t come?	Hoeveel mensen kwamen niet?
	It is terrible!	Het is verschrikkelijk!