Transport Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	taxi driver	taxichauffeur
	the kilometer	de kilometer
	km/h	km/uur
	Does this bus stop in Brussels?	Stopt deze bus in Brussel?
	the trailer	de aanhangwagen
	Does this train stop in Brussels?	Stopt deze trein in Brussel?
	a pub, a lady on a bike	een kroeg, een juffrouw op de fiets
	truck driver	vrachtwagenchauffeur
	The bus stops close to the library.	De bus stopt dicht bij de bibliotheek.
	We didn’t know which bus to take.	We wisten niet welke bus we moesten nemen.
	When does the bus for Brussels leave?	Wanneer vertrekt de bus naar Brussel?
	He has a foreign car.	Hij heeft een buitenlandse wagen.
	When does the train for Brussels leave?	Wanneer vertrekt de trein naar Brussel?
	I try to swim a kilometer a day.	Ik doe mijn best een kilometer per dag te zwemmen.
	Behind that green car is a red trailer.	Achter die groene auto hangt er een rode aanhangwagen.
	And the mother said, “I wish you went away from here!”	En de moeder zeide: “Ik wou, dat je maar ver hier vandaan waart!”
	the whirligig	de tol
	the traffic jam	de file
	the stops	de haltes
	cycle paths	fietspaden