Understand spoken Dutch

"they (short form)" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Status
They heard the lock open.

Ze hoorden het slot opengaan.

how simply they lived back then

wat leefden ze eenvoudig toen

they watch quizzes on the telly

ze zien de televisiequiz

they threw bread and barley into the water

ze gooiden brood en gerst in het water

but apparently they lived wrongly

maar blijkbaar leefden ze verkeerd

They tell me that you’re absent-minded.

Ze zeggen me dat je verstrooid bent.

and now they are on the right track

en nou zijn ze op de goeie weg

They can’t build dikes.

Ze kunnen geen dijken maken.

It didn’t envy them at all.

Het benijdde ze volstrekt niet.

Strange that they worship the sun.

Vreemd dat ze de zon aanbidden.

they bought liquorice for a cent

ze kochten zoethout voor een cent

They sent me a free sample.

Ze hebben me een gratis staal gestuurd.

for a few seconds they couldn’t move a muscle

een paar seconden lang konden ze geen vin verroeren

The laws are there, but they are not observed.

De wetten zijn er, maar ze worden niet nageleefd.

I couldn't get them in; no matter how much it quacked, it didn't help me!

Ik kon ze er maar niet in krijgen; hoe ik ook kwakte, het hielp mij niemendal!

“No I don’t have them all yet; the biggest egg is still there; how long will it take before it hatches?”

“Nee ik heb ze nog niet allemaal; het grootste ei ligt daar nog; hoe lang zal het nog wel duren, eer dat uitkomt?”

they question me

ze bevragen me

They nodded in agreement.

Ze knikten instemmend.

They rode together on the tandem.

Ze reden samen op de tandem.

They heard the lock creaking.

Ze hoorden het slot knarsen.