"the" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the contest	de wedstrijd
	the information	de informatie
	the forest fire	de bosbrand
	The car was on fire.	De auto stond in brand.
	You’re near here?	Ben je hier in de buurt?
	the young man	de jongeman
	The man is married.	De man is getrouwd.
	the opportunity	de gelegenheid
	the technology	de technologie
	the next morning	de volgende ochtend
	Does the machine still work?	Werkt de machine nog?
	the hidden door	de verborgen deur
	The branch is full of leaves.	De tak is vol met bladeren.
	Oh, look, there comes the bus!	O, kijk, daar komt de bus al aan!
	He enters the classroom.	Hij komt de klas binnen.
	Tom’s house is by the sea.	Toms huis is vlak bij de zee.
	the trick question	de strikvraag
	the phone booth	de telefooncel
	They were at each other’s throats.	Ze vlogen elkaar naar de keel.
	Tom doesn’t live around here.	Tom woont hier niet in de buurt.