"the" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the decision	de beslissing
	the young man	de jongeman
	the setback	de tegenslag
	the measure	de maatregel
	the building industry	de bouwsector
	the airport	de luchthaven
	I couldn't get the safe open.	Ik kreeg de kluis niet open.
	It rained the whole day.	De regen hield de hele dag aan.
	the lunch boxes	de brooddozen
	Where is the bus to London?	Waar is de bus naar Londen?
	Yanni took the flowers and went.	Yanni nam de bloemen en ging.
	Where is the train to London?	Waar is de trein naar Londen?
	said the woman, looking around	zei de vrouw en keek in de rondte
	Tom put all his money in the safe.	Tom deed al zijn geld in de kluis.
	I put the money in the safe.	Ik heb het geld in de kluis gedaan.
	The children wanted to play with him	De kinderen wilden met hem spelen
	the clothes shop	de kledingwinkel
	the women’s rights	de vrouwenrechten
	How do I get to the airport?	Hoe kom ik bij de luchthaven?
	the religion	de godsdienst