zou
Ik wist wel dat je zou komen.
Tom zou me dat nooit laten doen.
Ze wist niet wat ze hier zou kunnen doen.
Iedereen zou dit kunnen.
Dat zou je moeten weten.
het wist zelf niet, hoe het zich zou houden
als ik daar heen zou gaan
Ik zou haar elke dag willen zien.
Ik zou dat wel eens willen zien.
Tom dacht dat het pijn zou doen.
Ik zou graag op een boerderij willen wonen.
Als ik het geld had, zou ik een nieuw huis kopen.
Ik denk niet dat Tom ooit iets zoals dat zou zeggen.
Ik zou willen weten wat je van plan bent.
Ik zou wel een glas water willen.
Ik denk niet dat iemand dit boek een tweede keer zou willen lezen.
ik was een kind en wist niet beter dan dat ’t nooit voorbij zou gaan
Wie zou je dan kunnen begrijpen?
Het enige wat je zou moeten doen is wachten.