"she (short form)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	She writes beautifully.	Ze schrijft prachtig.
	She has a chubby cat.	Ze heeft een mollige kat.
	She is quite ill.	Ze is behoorlijk ziek.
	Oh! She’s not going to bother you.	Oh! Ze gaat je niet lastig vallen.
	She is busy in the utility room.	Ze is bezig in de bijkeuken.
	She’s overconfident, isn’t she?	Ze is overmoedig, nietwaar?
	She has stumbled and fallen.	Ze is gestruikeld en gevallen.
	She got divorced last year.	Ze is vorig jaar gescheiden.
	She acted in the play.	Ze speelde in het toneelstuk.
	She became a victim of blackmail.	Ze werd slachtoffer van chantage.
	She is drawing.	Ze is aan het tekenen.
	She came back disappointed.	Ze kwam teleurgesteld terug.
	She came home disappointed.	Ze kwam teleurgesteld thuis.
	She can rightly be proud of her daughter.	Ze kan terecht fier zijn op haar dochter.
	She has convulsions.	Ze heeft stuiptrekkingen.
	She only has a fever, but bad.	Ze heeft alleen koorts, maar behoorlijk.
	She can’t resist complaining.	Ze kan het niet laten om te vitten.
	Suddenly she felt tiny, worthless and miserable.	Plotseling voelde ze zich zeer klein, waardeloos en ellendig.
	She was already asleep.	Ze sliep al.
	She’s coming.	Ze komt eraan.