Understand spoken Dutch

"she" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Sort descending Status
she moans at you

zij tegen je kermt

She took the child’s temperature to see if they had a fever.

Zij temperatuurde het kind om te zien of het koorts had.

she was

zij was

She doesn’t know how to drive a car.

Zij weet niet hoe ze een auto moet besturen.

she’s working on it

zij werkt eraan

she now saw them like stars in the sky

zij zag ze nu als sterren aan den hemel

“That’s a good catch!” she said.

«Dat is een goede vangst!» zeide zij.

“Can you lay eggs?” she asked.

«Kun je eieren leggen?» vroeg zij.

“She tried to warm herself,” said some.

«Zij heeft zich willen warmen!» zei men.

“Use your legs!” she continued.

“Gebruik je poten nu!” vervolgde zij.

“You are all together, right?” she continued and stood up.

“Je bent toch allemaal wel bij elkaar?” vervolgde zij en stond op.

“Look, that is how it goes in the world now!“ said the mother of the ducklings, and she was sticking out her beak, because she also wanted the eel head. “

“Kijk, zo gaat het nu in de wereld!” zei de moeder der eendjes, en zij stak haar snavel al uit, want zij wilde de palingkop ook wel hebben.”

“Now I am almost getting bored!” and she sat down on it again.

“Nu begint het mij haast te vervelen!” en zij ging er weer op zitten.

“Hurry, hurry!” she said.

“Vlug wat, vlug!” zeide zij.

“What a terribly big duckling that is,” she thought; “None of the others looks like this.”

“Wat is dat een verschrikkelijk groot eendje,” dacht zij; “geen van de anderen ziet er zo uit.”