Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Do you speak German?	Spreek jij Duits?
	It’s not raining.	Het regent niet.
	he studies	hij studeert
	his beautiful head	zijn fraaie kop
	I clean the kitchen.	Ik poets de keuken.
	her nightgown	haar nachtpon
	I’m from Spain.	Ik kom uit Spanje.
	I’m a baker.	Ik ben een bakker.
	Things got worse.	Het werd nog erger.
	I need to take a shower.	Ik moet douchen.
	We are going to die.	We gaan sterven.
	Give them my number.	Geef hun mijn nummer.
	their foolish plans	hun dwaze plannen
	We build houses.	Wij bouwen huizen.
	We’re building a wall.	We bouwen een muur.
	He has big ears.	Hij heeft grote oren.
	That grey building?	Dat grijze gebouw?
	I’m curious.	Ik ben benieuwd.
	My husband is a baker.	Mijn man is bakker.
	A one-way ticket, please.	Enkele reis, graag.