Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Do you speak English?	Spreek je Engels?
	Do you speak French?	Spreek jij Frans?
	He has a beard.	Hij heeft een baard.
	I do not believe it.	Ik geloof het niet.
	Can we sit here?	Mogen we hier zitten?
	Don’t worry.	Maak je geen zorgen.
	I made breakfast.	Ik maakte ontbijt.
	Do you believe in love?	Geloof je in liefde?
	I took my revenge.	Ik heb wraak genomen.
	They are whispering.	Ze fluisteren.
	Would you like a drink?	Wil je iets drinken?
	See you this evening.	Ik zie je vanavond.
	I eat a lot of turkey.	Ik eet veel kalkoen.
	I don't take drugs.	Ik gebruik geen drugs.
	She made breakfast.	Zij maakte ontbijt.
	I was waiting for you.	Ik verwachtte u.
	I want to drink some water.	Ik wil water drinken.
	the corner of his mouth	zijn mondhoek
	How much paper do you want?	Hoeveel papier wil je?
	Does he like his new job?	Bevalt zijn nieuwe baan?